- Naam
- François-Marie Arouet (Voltaire)
- Pseudoniem
- Voltaire
- Geboren
- 21 november 1694 te Parijs, Frankrijk
- Overleden
- 30 mei 1778 te Parijs, Frankrijk
François-Marie Arouet (1694-1778), beter bekend onder zijn pseudoniem Voltaire, was een vooraanstaande Franse denker ten tijde van de Verlichting. In Voltaires immense oeuvre, dat ruwweg 20,000 brieven en 2,000 gepubliceerde boeken, pamfletten en artikelen omvat, is religiekritiek één van de voornaamste thema’s.
Voltaire is zowel in zijn verschillende punten van kritiek als in zijn stijl bijzonder veelzijdig. Een volledige inventarisatie van alle instanties van religiekritiek in het werk van Voltaire zou extreem omvangrijk zijn, temeer daar Voltaire gedurende zijn schrijverschap nogal wat van mening, stijl en methode is veranderd. Niettemin is het mogelijk om een korte opsomming te geven van de voornaamste punten van kritiek, die gedurende zijn gehele carrière zijn teruggekomen.
In zijn vroegere werk was Voltaire nog niet zo polemisch ingesteld. Waar hij in latere geschriften het geregeld opneemt tegen priesters, fanatici en bijgelovige doctrines, en daarbij meer dan eens in tirades en scheldpartijen vervalt, heeft hij in eerder werk veeleer kritiek op inhoudelijke, theologische leerstellingen.
In het in 1747 verschenen prozaverhaal Zadig wordt bijvoorbeeld een theologisch/filosofisch standpunt over lotsbestemming te berde gebracht, wat dan ook geenszins polemisch of politiek van karakter is. Zadig is door Voltaire niet bedoeld als religiekritiek, hoewel er enkele pittige passages inzitten die zonder veel moeite gelezen kunnen worden als kritiek op sociale en politieke praktijken zoals die in Voltaires tijd gebruikelijk waren, bevat Zadig geen uitgesproken religiekritiek zoals Candide of Voltaires meer latere, meer filosofische verhandelingen dat wel hebben.
In 1759 verscheen het prozaverhaal
Candide. Dit inmiddels wereldberoemde verhaal is daarentegen wel bijzonder polemisch en satirisch geschreven, hoewel het gericht is op een theologische/filosofische leer van Gottfried Leibniz, het ‘optimisme’. De theologische kritiek op het optimisme die in Candide wordt verwoord is in wezen een verwerping van de leibniziaanse optimistische theodicee.
In zijn latere werk trekt Voltaire veel meer ten strijde tegen de kerk en tegen religieuze opvattingen in wier naam geregeld mensen worden geëxecuteerd of vervolgd. Gedurende deze fase wekt Voltaire zelf de indruk in een regelrechte oorlog tegen de kerk te verkeren, en hij schrijft zijn werken, alsmede veel brieven naar gelijkgezinde Franse Verlichtingsfilosofen, onder het motto “écrasez l’infâme!”, wat veelal vertaald wordt als “vermorzel de kerk!” De meest interessante werken uit deze periode zijn het
Filosofisch woordenboek en de Verhandeling over de verdraagzaamheid (1763).
In het Filosofisch woordenboek wordt op veel plekken de strijd aangebonden met het bijgeloof. Volgens Voltaire vallen onder bijgeloof zaken als dogmatiek, theologische waandenkbeelden, dweperij en, in feite, iedere leerstelling over God, Jezus Christus of enig ander religieus onderwerp die niet behoort tot de kern van de leer van Christus (‘geloof in één Schepper’ en ‘houdt van uw naaste zoals u van uzelf houdt’) en die tegen de rede indruist. De stelling dat Jezus de zoon van God is, is bijgeloof in het boekje van Voltaire, evenals iedere stelling over de paus als de vertegenwoordig van God op aarde, zo ook iedere leerstelling over de kerk als enige mogelijkheid tot verlossing en al wat dies meer zij.
Bijgeloof wordt gevaarlijk, aldus Voltaire, wanneer het uitmondt in fanatisme. Onder fanatisme valt het vermoorden van anderen omdat ze er niet dezelfde ideeën als jijzelf op nahouden, maar ook het beïnvloeden van rechtspraak of het vervolgen van anderen omdat ze niet jouw geloof aanhangen. Het ‘medicijn’ tegen fanatisme, zo lezen we in het lemma ‘Fanatisme’, is de filosofie. De filosofie brengt namelijk de ziel tot rust, wat fanatisme, dat zich voedt aan innerlijke onrust, afremt.
Als er bij een bepaalde groep mensen de meeste blaam wordt neergelegd in Voltaires religiekritiek, dan zijn het priesters. Dat wil zeggen: de priesters die zich niet (enkel) bezig houden met zielenheil en de verspreiding van het ‘ware’ christelijke geloof, maar die zich met aardse macht bezighouden. Die priesters, ook wel ‘charlatans’ genoemd, vergiftigen de zielen van de gewone mens en handelen daarmee nota bene regelrecht in strijd met de basisleer van het ‘ware’ christelijke geloof.
Verdraagzaamheid is een deugd die wat Voltaire betreft niet alleen tot de kern van het christelijke geloof hoort, maar die ook door ieder redelijk mens als onmisbaar erkend zou moeten worden. In het Filosofisch woordenboek lezen we in het lemma ‘Verdraagzaamheid’: “Wij zijn een en al zwakheid, een en al dwaling; laten wij elkaar onze dwaasheden vergeven, dat is de eerste wet van de natuur.” (p. 470) In de Verhandeling over de verdraagzaamheid stelt Voltaire dat onverdraagzaamheid, een maar al te aanwezige karaktereigenschap in Voltaires tijd, een gevolg is van bijgeloof en een kenmerk is van fanatisme.